Door de toename van het aantal informatieverwerkende apparaten is alleen een bureau met daarachter een stoel niet meer voldoende. De ergonoom heeft als taak de werkplek zodanig in te richten dat apparatuur en omgeving zo goed mogelijk zijn afgestemd op de mens.
Schema Burger - figuur 1 Uit dit schema is af te lezen welke disciplines er bij het verantwoord inrichten van een kantoor betrokken moeten zijn. Dit zijn o.a. bouwkundigen, inrichtings en esthetische deskundigen, organisatieadviseurs, psychologen, personeelsfunctionarissen en last but not least: de gebruiker. Een aan deze groep toegevoegde ergonoom dient er op toe te zien dat de eisen en wensen van de gebruiker als uitgangspunt dienen voor de inrichting. Omdat een ergonoom (of ergonomisch team) met alle genoemde disciplines redelijk op de hoogte is, zal een belangrijk deel van zijn taak een coördinerende zijn. Een goede voorlichting om tot een 'ergonomische bewustwording' van alle betrokkenen te komen is van belang voor vele gebruikers. Zelfs voor adviseurs blijkt de ergonomie nog vaak 'terra incognita' te zijn. Ook kan de ergonoom de vaak onduidelijk verwoorde wensen van de gebruiker analyseren en structureren en doorgeven aan de andere disciplines. Omgekeerd zal hij de vaktaal van deze deskundige moeten vertalen naar de terzake ondeskundige gebruiker. In welke mate dit samenspel mogelijk is hangt natuurlijk af van de grootte en de organisatiestructuur van het betreffende bedrijf, hoewel voor hier niet aanwezige disciplines gebruik gemaakt kan worden van een adviesbureau. Dat een en ander (helaas) veel tijd vergt zal duidelijk zijn. Toch moet dit geen reden zijn om a priori van een ergonomische aanpak af te zien; het zal veel problemen achteraf voorkomen. De invloed van de kantooromgeving op de mens Gezondheid, welzijn en arbeidssatisfactie bij kantoormedewerkers worden zoals al is besproken bepaald door een groot aantal factoren. Met name de invloed die de omgeving op de mens uitoefent speelt een belangrijke rol in de beleving van het 'kantoorgebeuren'. Wanneer er klachten zijn over de werkomstandigheden worden deze bijna altijd geweten aan 'tastbare' omgevingsaspecten, zoals een slecht functionerende luchtbehandelings-installatie, te veel lawaai, of een ontoereikende, dan wel een te felle verlichting. Hoewel een aantal van deze klachten ongetwijfeld gerechtvaardigd is, blijkt bij nadere beschouwing dat een zeker gedeelte van deze klachten berust op minder 'grijpbare' aspecten, zoals ontevredenheid met het werkpakket, de verhouding met chef of collega's, het uitblijven van een promotie enz. Het zijn daarom de volgende twee aspecten die de totale werkomgeving (milieu) bepalen: - Het 'harde'. d.w.z. het materiële milieuaspect, dat voornamelijk architectonisch en bouwtechnisch is bepaald, zoals kantoorvorm (cellenkantoor, bureaulandschap en hun diverse tussenvormen), meubilair, luchtbehandeling, verlichting en akoestiek. - Het 'zachte', d.w.z. het sociale milieuaspect zoals de verhouding met collega's, de groepsgrootte en rust- en pauzetijden. De invloed van een aantal belangrijke 'harde' omgevingsaspecten zal in het volgende besproken worden. Het werk en de werkplek Onder de werkplek verstaan we het kantoormeubilair, al dan niet met erop geplaatste of ingebouwde apparatuur, en de directe ruimte er om heen. Vroeger was dit meestal een bureau en een stoel, met als 'apparatuur' een in- en uitbakje, potlood, pen en papier, later aangevuld met een telefoon. Voor veel kantoormedewerkers is dit nog steeds het geval, maar door de al genoemde invoer van informatieverwerkende apparatuur is de inrichting van de werkplek nogal veranderd. In eerste instantie werd de vormgeving van een dergelijke werkplek bepaald door de (technische) eisen die de apparatuur stelde. Het streven van de ergonoom is echter om in een dergelijk geval ook een optimaal functioneren van de mensmogelijk te maken. Bij het vormgeven van een dergelijke werkplek en het werk op die werkplek moet dus gekeken worden naar lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van deze mens. Op de eerste plaats zijn de lichaamsmaten van de mens bepalend voor de lay-out van de werkplek. (Hierop wordt in een ander artikel al uitgebreid ingegaan, zodat dit onderwerp hier buiten beschouwing blijft). Op de tweede plaats zijn er de lichamelijke en geestelijke capaciteiten. T.a.v. de lichamelijke belasting zijn vooral de eigenschappen van botten, spieren en gewrichten van belang. Er moet gelet worden op de mate waarin gewrichten beweging kunnen toelaten, zodat men het lichaam tijdens het werk niet in onmogelijke bochten hoeft te wringen om bepaalde bedieningselementen, zoals een toetsenbord of een knop voor de instelling van een stoel, te bereiken. Ook moet rekening worden gehouden met de kracht die nodig is om een bedieningshandeling te verrichten, deze moet de kracht van de bedienende persoon niet te boven gaan. Er worden nog steeds stoelen verkocht met een hoogteverstelling door middel van een schroef. Deze manier van verstellen heeft het nadeel dat wanneer de schroef door iemand met veel spierkracht is vastgedraaid, hij door iemand anders met minder kracht met geen mogelijkheid meer is los te draaien. In het algemeen verdient het aanbeveling een eventuele verstelling behalve zo licht, ook zo eenvoudig mogelijk te maken, omdat het aan de benodigde kennis en de motivatie om van deze mogelijkheden gebruik te maken, vaak ontbreekt. Hier is een goede begeleiding noodzakelijk. Lichaamsbeweging Voor een goede doorbloeding van de spieren is het nodig dat men in beweging blijft. Bij een zogenoemde statische spierbelasting wordt er minder bloed toegevoerd, terwijl de behoefte hetzelfde is als bij dynamische spierarbeid. Vooral bij het werken met gefixeerde apparatuur, zoals een typemachine of een beeldscherm is de verdeling tussen statische en dynamische arbeid zeer ongunstig. Bijna het hele lichaam is onbeweeglijk dus er is een grote statische belasting, met uitzondering van pols en onderarm. Ongeveer l0 jaar geleden werd er een zogenaamde 'geïntegreerde' schrijfmachine-werkplek ontwikkeld (zie plaatje bovenaan dit artikel), waarbij niet alleen tafel, stoel, machine en zelfs hoofdtelefoons, maar ook de mens is geïntegreerd. Hoewel deze werkhouding optimaal lijkt, is het toch waarschijnlijk het gebrek aan beweging (zelfs even verzitten of zich uitrekken is niet mogelijk) waardoor het werkresultaat slechter blijkt te zijn dan bij een gewone typetafel. Experimenten hebben aangetoond dat er niet alleen meer fouten gemaakt werden, maar ook dat de subjectieve beleving slecht was. Een medeoorzaak kan het 'ongewone' van een dergelijke werkhouding zijn (de vergelijking met een tandartsstoel dringt zich wel op.) Voornamelijk waren het toch klachten als 'lamme armen'. 'behoefte aan beweging', en 'moeheid' die de boventoon voerden. Om aan de nodige beweging te komen kan men een taak zo structureren dat er een sterke 'gedwongen' beweging in zit. Men kan de benodigde attributen laten ophalen. Bovendien kan een beeldschermtaak afgewisseld worden met een taak die meer beweging vraagt. Een andere mogelijkheid is het gebruik van parttimers voor deze taken. Verder kan men nog overwegen pauze-gymnastiek toe te passen, bv. door lichaamsoefeningen die met een bandrecorder afgespeeld worden. Voor de mate van mentale belasting is de werkinhoud van belang. Hierbij moet worden uitgegaan van het feit dat een mens beter kan improviseren en onverwachte problemen beter kan oplossen dan een machine, terwijl de machine sneller is, minder fouten maakt en zich niet verveelt bij routinearbeid. Juist die taken, waarbij de mens een machinetaak moet verrichten omdat er nog geen machines zijn die dit kunnen, hebben vaak een monotoon en geestdodend karakter. In de industrie zijn deze taken aan het verdwijnen, maar op kantoor zijn er nog wel een aantal. Een typetaak bv. bestaat in wezen bij de gratie van het feit dat een informatieverwerkende machine (nog) niet goed kan lezen. Ook hier kan taakwisseling of parttime werken, dan wel een optimale verdeling tussen werk- en rusttijd uitkomst brengen. Ruimtebehoefte Elke werkplek vraagt een bepaalde ruimte. Deze is in de eerste plaats technisch bepaald, onder meer door de afmetingen van stoel, mens, bureau en apparaat, en de ruimte nodig om een stoel achteruit te schuiven. Gebouweninrichters hebben vaak de neiging zoveel mogelijk werkplekken in een bepaalde ruimte te 'stouwen', vierkante meters zijn immers duur. Toch is het niet voldoende om alleen van deze harde ruimte-eisen uit te gaan. Om zich prettig te voelen heeft een mens ook een bepaalde privé-ruimte nodig. Hierbij komen 'Privacy' en 'Territorium' aan de orde. Het begrip personal space gaat er van uit dat de ruimte die een mens inneemt niet alleen wordt bepaald door de hoeveelheid lucht die zijn lichaam verplaatst, maar dat er zich om hem heen een aantal onzichtbare 'luchtbellen' bevinden, waar hij het middelpunt van is. De mate van vertrouwdheid met de medemens is bepalend tot welke grens hij iemand 'toelaat'. Een mens vindt het onaangenaam als onbekenden hem te dicht naderen. Denk maar aan het gedrag van mensen in een lift, waarbij iedereen zo dicht mogelijk langs de wand staat, zijn lichaam stijf houdt en de blik op oneindig zet. Voor kantoorwerk is de 'Social Distance' luchtbel van belang: deze is onder te verdelen in 2 fasen: 'dichtbij' 1.20 – 2 m en 'ver' 2 – 2,50 m. De eerste komt voor bij mensen die samenwerken, de tweede bij formelere relaties. Houdt men deze 'onbewuste' afstanden niet in ere dan zal dit zich uiten in een gevoel van onbehagen en geïrriteerdheid. Het territorium is een ruimte (maar ook idee, of ontwerp) welke is gepersonaliseerd, d.w.z. door de eigenaar van een kenmerk is voorzien; en die hij tegen 'indringers' zal verdedigen. Omdat er in een klassiek bureaulandschap geen wanden zijn is het moeilijk een werkplek een eigen identiteit te geven. Op het bureau is hooguit ruimte voor een portretlijstje. Dit is een van de redenen dat men zich hier niet zo op zijn gemak voelt. Een werkplek in een 'ruimte-verdelings' kantoor, en zeker een eigen kamer, geeft hiertoe meer mogelijkheden. Iemand kan een territorium onder meer schenden door: er lijfelijk in te dringen, persoonlijke bezittingen aan te raken, oogcontact (staren), geluid en het onderbreken van een gesprek. Enige verschillen tussen personal space en territorium zijn: De personal space draagt de mens met zich mee, het territorium is stationair; de grenzen van de personal space zijn niet zichtbaar, die van het territorium meestal wel; bij personal space bevindt het lichaam zich in het midden, dit hoeft niet het geval te zijn bij het territorium en tenslotte: dieren vechten wanneer er een indringer in hun territorium komt terwijl ze vluchten als de indringer in hun personal space komt. Ook privacy is een belangrijke factor. Hieronder verstaat men de eis van personen, groepen of instellingen om voor zichzelf. de vrijheid te hebben om te kiezen hoe te doen of te laten zonder bemoeienis van anderen. Dit is in een klassiek bureaulandschap nauwelijks m ogelijk en daarom ook een bron van kritiek ('Je kunt niet eens in je neus peuteren'). Temperatuurgewaarwording en klimaat Voor het goed functioneren van het menselijk organisme is een constante lichaamstemperatuur van ca. 37° vereist. De warmteproductie en de warmteafgifte van het lichaam moeten met elkaar in evenwicht zijn. In de optimale situatie (men voelt zich behaaglijk) wordt te veel geproduceerde warmte onder meer afgegeven door convectie (de warmte wordt door de huid aan de ons omringende lucht afgestaan); door verdamping van zweet en door straling. Bij beweging (spierarbeid) wordt warmte geproduceerd; het menselijk lichaam is namelijk een 'machine' met een laag rendement (5-25%). Wat betekent dit in de praktijk? Bij te lage omgevingstemperatuur tracht ons lichaam dan ook extra warmte te produceren door spierarbeid: rillen van de kou. Bij te hoge omgevingstemperatuur gaan we meer zweet produceren. Door verdamping hiervan wordt het teveel aan warmte aan het lichaam onttrokken. Door ons meer of minder dik te kleden (isolatie) kunnen we dit automatische proces voor een deel bewust beïnvloeden. Bij (zware) lichamelijke arbeid is de warmteproductie hoog, zodat we een lagere omgevingstemperatuur kunnen verdragen, of dunnere kleding aan kunnen trekken. De warmteproductie van ons lichaam bij normale kantoorarbeid bedraagt ca. 100W, voldoende om invloed te hebben op de omgevingstemperatuur. Het (te verwachten) aantal mensen in een kantoorruimte is dus o.a. bepalend voor de capaciteit van een eventuele luchtbehandelingsinstallatie. Onze temperatuursgewaarwording wordt verder nog beïnvloed door luchtvochtigheid en luchtsnelheid. Het zal duidelijk zijn dat een te hoge vochtigheidsgraad het verdampen van zweet belemmert: we voelen ons benauwd. Een te lage vochtigheidsgraad kan tot gevolg hebben dat onze gevoelige slijmvliezen uitdrogen: droge lippen, geïriteerde ogen en keel. Een bijkomend verschijnsel is het sneller optreden van elektrostatische oplading van ons lichaam door het lopen over een te droge vloerbedekking. Bij aanraking van metalen delen (bureaus) kan men, vooral als men hier gevoelig voor is, een vervelende elektrische schok krijgen. Een te lage luchtsnelheid zal de lucht niet voldoende verversen, zodat deze sneller bedorven raakt, terwijl een te hoge snelheid een geforceerde, vaak plaatselijke afkoeling veroorzaakt, zowel door snellere convectie als snellere verdamping van zweet. We ervaren te hoge luchtsnelheden meestal als tocht. Dit is een van de voornaamste oorzaken van klachten over de luchtbehandeling. We voelen ons het prettigst binnen het zogeheten behaaglijkheidsgebied. Dit gebied wordt bepaald door de genoemde factoren: luchttemperatuur, -vochtigheid en -snelheid. Omdat de grenzen van dit gebied bepaald worden door het soort werk, leeftijd en geslacht van de medewerkers is er geen' ideaal' klimaat. Wanneer de meerderheid van de medewerkers de temperatuur aangenaam vindt is er altijd nog een l5% van de medewerkers die het te koud vindt en een zelfde percentage dat het te warm vindt. 30% voelt zich dus niet geheel behaaglijk (zie figuur 2). Uiteraard is dit van invloed op het functioneren van de mens, de invloed van temperatuur op de prestaties wordt getoond in figuur 3. Concluderend zouden we kunnen stellen dat er behoefte is aan een individueel te regelen luchtbehandeling, waarbij men zelf een eigen 'microklimaat' kan creëren. Gehoor en geluid Geluid is iets dat we voortdurend ervaren: in tegenstelling tot onze ogen kunnen we onze oren niet sluiten. Het gehoor heeft een waarschuwingsfunctie: geluiden vragen indringend en direct aandacht, vandaar dat we door ongewenst geluid (= lawaai) zo snel afgeleid kunnen worden. Onderzoek heeft aangetoond dat continu geluid boven 80dB (dB : decibel: eenheid voor geluidssterkte) ons gehoor kan schaden, en dat continu geluid tussen 85 en 65 dB klachten zoals hoofdpijn, moeheid, en andere min of meer vage klachten tot gevolg heeft. De hinder die men van lawaai ondervindt hoeft echter niet per definitie af te hangen van de luidheid ervan: ook niveaus beneden 65dB kunnen hinderlijk zijn. Een druppende kraan of tikkende klok horen we overdag niet (het geluid verdrinkt in de achtergrondgeluiden die we overdag als normaal ondervinden), terwijl sommigen 's nachts bij dit geluid niet in slaap kunnen vallen. Aan de andere kant hebben stadsbewoners die op het platteland logeren moeite met slapen omdat het te stil is: ze missen de vertrouwde verkeersgeluiden. Hieruit blijkt dat de beleving van geluid van individu tot individu en van situatie tot situatie verschilt. Welke geluiden ervaart men nu op kantoor als ongewenst of hinderlijk? Verschillende enquêtes blijken steeds dezelfde volgorde van hinderlijkheid aan te geven. De meeste hinder heeft men van telefoongesprekken, gevolgd door gesprekken van anderen, kantoormachines (ook telefoongerinkel) en heen en weer geloop. Deze aflopende volgorde van hinderlijkheid hoeft geen aflopende volgorde van geluidsintensiteit te zijn. Een kantoormachine zal vaak meer decibels produceren dan een menselijke stem. Dat men deze laatste toch als hinderlijker ervaart komt omdat dit geluid veel informatie bevat: men probeert onbewust te horen (= begrijpen) wat er gezegd wordt, zodat men hierdoor sneller wordt afgeleid dan door monotone geluiden zonder informatie, zoals het tikken van een schrijfmachine. Dat men telefoongesprekken als hinderlijker ervaart dan normale gesprekken komt omdat mensen de neiging hebben bij het spreken in de telefoonhoorn de stem te verheffen. Verder kan nog gesteld worden dat men minder hinder van geluid heeft wanneer men het geluid zelf veroorzaakt. Een typiste zal het geluid van haar machine minder hinderlijk vinden dan een in de zelfde ruimte aanwezige medewerker, die zich wil concentreren op ander werk. Minder geluidshinder ondervindt men ook wanneer er lage eisen aan de concentratie gesteld worden. Bij monotone arbeid(dataponsen e.d.) wordt achtergrondmuziek zelfs erg op prijs gesteld. Meer hinder van geluid ondervindt men wanneer het onverwacht is (fluiten, belgerinkel), er veel hoge tonen in voorkomen en wanneer het de verstaanbaarheid van spraak beïnvloedt. Gezichtsvermogen en verlichting Een belangrijk deel van de informatie over onze omgeving bereikt ons via onze ogen. De invloed van het zien en de verlichting zijn voor kantoorwerk (dat immers berust op verwerking van geschreven, respectievelijk gedrukte informatie) zeer belangrijk. Tussen een prestatie waarbij het op het zien aankomt en verlichting bestaat een nauw verband, zie figuur 4. Maar ook het concentratievermogen en de mate van vermoeidheid worden door de verlichting beïnvloed. Hierbij is niet alleen de hoeveelheid licht belangrijk, doch spelen ook zulke factoren als contrastverhouding en lichtkleur en kleurweergave een rol. De hoeveelheid licht die iemand nodig heeft hangt echter niet alleen af van de zwaarte van de oogtaak, maar ook van de leeftijd: iemand van 60 jaar zal voor eenzelfde taak 5 x meer licht nodig hebben dan iemand van 40 jaar, terwijl iemand van 20 jaar aan de helft voldoende heeft. Het is een fabeltje dat te weinig licht slecht is voor de ogen. (Te weinig geluid is toch ook niet slecht voor de oren? Integendeel zelfs.) Wel is het zo dat de hersenen zich meer moeten inspannen om uit de onvolledige informatie toch een volledig beeld te construeren. De vermoeidheid die hierdoor ontstaat zorgt voor een hoger foutenpercentage (figuur 5) en kan zich zelfs uiten als hoofdpijn. In de meeste kantoren van tegenwoordig voldoet het verlichtingsniveau aan de eisen. Bij optreden van klachten is het raadzaam om na te gaan of er niet te grote contrasten zijn of dat er verblinding optreedt (bijvoorbeeld door reflectie op een wit glanzend bureaublad). Ook het veranderen van een bepaalde taak die hogere eisen aan de ogen stelt, zoals het overgaan van een schrijfmachine op een tekstverwerker, kan iemand klachten bezorgen die hij eerst niet had. Vaak blijkt dan dat hier een bril nodig is, omdat de gezichtsscherpte voor dit werk net iets te wensen overlaat. Behalve de invloed die het licht heeft op de arbeidsprestatie heeft het ook een zekere invloed op onze geest. Met name de kleuren die we waarnemen beïnvloeden ons: een rode kleur heeft een opwekkende invloed, een blauwe of groene kleur een rustgevende. Felle kleuren kunnen storen: een felle kleur, vooral als we die uit onze ooghoeken waarnemen, heeft een waarschuwingsfunctie (rood = vuur) zodat onze aandacht wordt afgeleid. Deze kleuren moeten worden vermeden. Omdat we vanuit de natuur gewend zijn bepaalde kleuren met bepaalde zaken te verbinden, verdient het aanbeveling deze kleuren in de kantoorruimte dezelfde betekenis te geven. De kleuren bruin en groen associëren we met de aarde, dus de vloerbedekking zal bij voorkeur een dergelijke tint moeten hebben. Een plafond moet licht zijn, net als de hemel. Verder is het nog van belang dat de kleurweergave van de verlichting zodanig is dat de kleuren natuurlijk overkomen. Een verlichting met te weinig rood in het spectrum zal onze huid een ziekelijke tint geven. Uit het voorgaande blijkt dus dat bij het goed ontwerpen van een verlichtingsinstallatie niet alleen de juiste hoeveelheid licht op het werkvlak belangrijk is, maar dat er een goede werksfeer gecreëerd moet worden. Hierin spelen kleur en lichtverdeling in de ruimte een belangrijke rol. Een typiste zal het geluid van haar machine minder hinderlijk vinden dan een ander in dezelfde ruimte aanwezige medewerker Met name door de invoering van steeds meer soorten informatieverwerkende apparatuur in kantoren wordt de noodzaak van een goede ergonomische begeleiding bij het inrichten van de kantoorruimte steeds belangrijker. Hierbij worden eisen gesteld aan de machine- en omgevingsaspecten van de mens-machine- omgevingsrelatie. De functie van de ergonoom is er op toe te zien dat de eisen die gezondheid, welzijn en arbeidssatisfactie van de medewerkers stellen, uitgangspunt zijn bij het vorm geven van werkplek en werkomgeving. [naar top] Voor de KenE en 'het archief opruimen' klik hier..... Dit document niet uitprinten, aub. Denk aan het milieu en uw onkosten. Wilt u het nog een keer lezen maak een bladwijzer (favoriet). Wilt u het artikel door een ander laten lezen, stuur een link door. leo@hooijmans-noordwijk.nlvoorfacilitaireinormatieonline dit artikel is geschreven door ing. r. vellinga mede mogelijk gemaakt door facilitaire vakbeurs online |
facilitaire-informatie-online.nl ® ingevoerd op 11 augustus 2009 het laatst gewijzigd op 17-02-2018 voorwaarden voor gebruik/bezoek van deze website: klik hier.... (de kleine lettertjes, maar dan iets groter) |
|||||||||||||||||||||||||||